Fietsend langs de Stolpersteine in Noord- en Zuidbroek
Zaterdag morgen iets na 10 uur vertrekt een groep belangstellenden vanaf de locatie Uiterburen 54. Daar waar ooit de synagoge stond. We gaan richting Noordbroek en stoppen als eerste bij:
*Zuiderstraat 42. gebroeders Dalsheim
De broers Filippus en Izaäk Dalsheim kregen toestemming om een slagerij te beginnen te Noordbroek. Filippus woonde in 1886 aan de huidige Zuiderstraat. De regels waarop men in die tijd een slagerij vergunning kon krijgen waren dat bloed en slachtafval opgeslagen moesten worden in een goed afgesloten gemetselde bak. Die regelmatig schoongemaakt moest worden. De buren mochten geen hinder ondervinden en het slachten mocht niet te zien zijn van buitenaf. Zoon Heiman Dalsheim zette de slagerij voort. Evenals diens zoon Daniël. Bijnaam Nikke. Hij slachtte op dezelfde wijze als zijn grootvader en vader. Het gezin had zowel dochters als zonen, maar in 1940 woonden hier alleen nog 3 broers, t.w. Daniël, Oscar en Max.
Oscar handelde in manufacturen. Groots pakte hij dat niet aan. Hij fietste met een grote koffer met textiel achter op de fiets door de wijde omtrek en ging langs boerderijen en dorpen. Hij verkocht handdoeken, zakdoeken, droogdoeken enz. Volgens het archief in Amsterdam woonde hij in 1919 in de Warmoesstraat. Op 21 juni 1939 werd een verloving bekend gemaakt in de krant. Maar in 1940 was zijn woonadres in Noordbroek. De bevolking zag hem echter maar weinig omdat hij altijd bij de weg was. Max was thuis.
De gebroeders waren orthodoxe Joden. Het niet Joodse dienstmeisje Annie werkte er 7 dagen in de week. Ze was alleen zondagmiddag vrij. Ze leerde hoe ze om moest gaan met de Joodse regels voor het bereiden van het eten. Op sabbath mocht ze in huis niet poetsen, maar was wel de hele dag bezig met b.v. de kachel aanmaken en kooltjes in stoven doen. Iets wat de Joden die dag niet mochten. De sabbathloper werd voor de dag gehaald en op tafel gelegd. Ook moest ze buitenom harken en vegen, zodat het op zondag, de christelijke rustdag, netjes en schoon was om het huis, zoals ook hun buren dit hadden. Samen met Izaäk Wolf en diens zoon Nathan liepen ze naar de synagoge in Hoogezand. Altijd met bedekt hoofd. Als de gebroeders gingen bidden, deden ze een gestreept gebedskleed om. Aan de deurpost hing een mezoeza. Voor Pesach werd een wit servies van de zolder gehaald die Annie kosjer moest reinigen alvorens het werd gebruikt.
Voor de Joodse klanten en voor eigen gebruik liet hij chazzen Behr uit Hoogezand of chazzen Hamburger uit Gronigen komen om kosjer te slachten. Wat ze zelf slachtten was voor klanten. Daniël verkocht ook veel schapenvlees en bracht het in een mand voor op de fiets naar klanten. Brood werd twee maal in de week gebracht door de bode en kwam van bakker Lievendag uit Winschoten.
Daniël speelde in het harmonicorps Noord- en Zuidbroek.
In oktober 1940 moesten Joodse zelfstandigen hun bedrijfje aanmelden bij de Kamer van Koophandel. Als snel volgde onteigening. Eind 1941 kwam de verordening dat Joden geen mensen in diest mochten hebben die niet-jood waren. En andersom was ook verboden. Annie werd toen ontslagen per 1 – 1 – 1942 en had geen werk meer. En de Dalsheims geen dienstmeid.
De deportatie van Joden begon op 10 juli 1940. In ieder geval door heel Noord Nederland. Mannen in de kracht van hun leven werden ook in Noord- en Zuidbroek opgehaald. Daniël, Oscar en Max waren werden op deze dag ook gearresteerd en per boerenwagen naar het station te Zuidbroek gebracht. Met de trein ging het naar kamp Westerbork. Annie Amerika hielp de broers die avond voor hun vertrek. De mannen zetten zelf alles klaar wat mee moest. Koffie en worst werden bij de klaren ingepakt en Annie maakte brood voor hen klaar. Daniël bracht nog een zak zwarte schapenvacht naar de fam. Schut met de woorden; We komen toch niet meer terug.
De broers verbleven maar een week in kamp Westerbork. Ze stuurden Annie nog een kaartje; “We krijgen nog kosjer eten. Zorg jij voor de poes?”
In de nacht van 15 op 16 juli 1942 werden ze vanuit Westerbork op transport gezet naar Auschwitz. Op 25 juli stierf Oscar als eerste. De rest was 30 september niet meer in leven.
*Scheemderstraat 7. Mozes Wolf, zijn vrouw Sophia Wolf-Falcke en hun 3 jarig dochtertje Wilhelmina.
Mozes was een broer van Freerk uit Zuidbroek. Mozes had een manufacturenwinkeltje, herstelde zakken en maakte dekkleden van salpeterzakken. Maar ook handelde hij in oude metalen. Hiervoor ging hij met een hondenkar langs vaste klanten in Noordbroek en Scheemda. Hij verkocht het ijzer aan vaste Joodse bedrijven. Hij had speciaal voor dit ijzer een schuur bij huis van 40 m2. Hij was open op zaterdag, behalve op hele belangrijke Joodse feestdagen.
In oktober 1940 moesten alle zelfstandigen hun bedrijfje aanmelden bij de Kamer van Koophandel. Al snel daarna volgde onteigening.
Op 30 september 1942 werd Mozes opgehaald en eerst naar Ede gebracht. Een zogenaamd werkkamp voor Joden. Daar heeft hij niet lang gezeten, want hij werd door gestuurd naar kamp Westerbork, waar ook zijn vrouw en dochtertje inmiddels waren gearriveerd. Deze waren op 3 oktober opgehaald. Mozes, Sophia en Wilhelmina werden 12 oktober gedeporteerd naar Auschwitz en direct vergast op 15 oktober.
*Scheemderweg 23. Hier woonden Heiman van der Hak, zijn vrouw Sara van der Hak- de Levie en hun dochters Hermina en Rachel. Hij zag zichzelf als slager, maar handelde ook in oud ijzer. Hiervoor hadden ze een opslagruimte van wel 100 m2, die bij zijn slagerijtje stond. Hij haalde geen ijzer op bij particulieren maar had zo nu en dan een partijtje bij de smid, winkels of werkplaatsen. Hij speelde mee in het harmonicorps Noord- en Zuidbroek. Rachel trouwde vlak voor de oorlog met Willem Fierlier en woonde in Rotterdam. In juli 1942 kregen zij een zoontje Heiman. Samen met zijn moeder is dit ventje vergast in december 1942 te Auschwitz.
In oktober 1940 moesten alle zelfstandigen hun bedrijfje aanmelden bij de Kamer van Koophandel. Al snel volgde onteigening.
Het is onbekend wanneer Heiman, Sara en dochter Hermina van huis zijn opgehaald. Maar 17 maart 1943 zijn ze op transport gesteld naar Sobibor. Wie in Sobibor aankwam had geen enkele kans. Er waren geen werkplaatsen. Enkel een handjevol Joden die hun rasgenoten in alle rust naar de gaskamers moesten leiden en daarna cremeren. Op 20 maart is dit gezin vergast.
*Scheemderweg 31. Hier woonden Daniël Dalsheim met zijn broer David, ooms van de drie broers aan de Zuiderweg. Over het leven van deze twee is tot dusver niets bekend.
Onduidelijk is ook wanneer Daniël van huis is opgehaald. Maar op 17 maart 1943 is hij, samen met de familie Van der Hak en Beela van Geuns op transport gezet naar Sobibor en 20 maart 1943 vergast.
Zijn broer David is op 65 jarige leeftijd in Noordbroek overleden op 6 maart 1943. Onduidelijk is waarom hij nog thuis was. Was hij ziek? Had hij een Sperr?
Hij overleed 2 dagen voor de laatste actie in Hoogezand om de laatste oudere Joden te arresteren en van huis op te halen. Het zou kunnen dat deze actie ook voor Noord- en Zuidbroek was georganiseerd. Dan zou hij net aan de beurt zijn geweest. Zijn laatste rustplaats is tot nu toe nog niet gevonden.
*Oosterstraat 12. Hier woonden Izaäk Wolf, zijn vrouw Elisabeth Fuldauer en hun twee kinderen Nathan en Frouke. Izaäk had zijn vrouw uit “verre streken” gehaald, nl. Dinxperloo. Eerst handelde hij in huiden, oud ijzer en vodden in een oud huis achter de molen Aurora. Later verhuisden ze naar een groot huis met tuin waarin een schuurtje stond om de huiden in te bewaren. Hij verkocht grotere partijen aan een leerfabriek. Ze genoten, in tegenstelling tot de andere Joodse inwoners, enige welstand. De kinderen gingen naar de openbaren school en hadden hun vrienden en vriendinnen. Nathan had later met zijn vrienden een kaartclub. Hij ging naar de ULO en daarna werken in een kledingzaak in Groningen. Hier zou hij het winkeliersvak leren om na de militaire dienst een stoffenzaak te beginnen in het ouderlijk huis. De familie ging zaterdags naar de synagoge en aan de deurpost hing een mezoeza. In 1940 moesten Joodse zelfstandigen hun bedrijfje aanmelden bij de Kamer van Koophandel. Al snel volgde onteigening.
In 1941 volgde de ene verordening de andere om de Joodse bevolking steeds meer te isoleren. Ze mochten b.v. niet meer met het openbare vervoer, waardoor Nathan niet meer naar zijn werk kon in Groningen. Hij werd ontslagen. Joden mochten ‘s avonds niet meer de straat op. De kaartvrienden kwamen voortaan altijd bij Nathan kaarten, totdat niet-Joden niet meer bij Joden in huis mochten komen. Een kennis bood Nathan een vluchtroute aan, maar deze durfde dat niet. Zijn ouders dachten dat hij in een werkverschaffingsproject terecht zou komen. Maar Nathan zag het somberder in. Hij voorspelde dat ook zijn ouders en zus opgehaald zouden worden. En dat zijn niet-joodse vrienden ook eens aan de beurt zouden zijn. Hij werd op 10 juli 1942, de eerste weggevoerde groep mannen, opgehaald en naar Westerbork gebracht en door naar Auschwitz. Op 30 september, toen zijn vader van huis werd opgehaald, was hij al niet meer in leven. Izaäk werd eerst naar Ede gebracht, naar een zogenaamd werkkamp voor Joden. Maar direct al naar Westerbork gebracht, waar hij herenigd werd met vrouw en dochter. Want deze waren 3 oktober van huis gehaald. Op 19 oktober werden ze gedeporteerd naar Auschwitz en op 22 oktober vergast.
*Hoofdstraat/Kapelstraat.
Hier woonden Izaäk van der Laan, zijn vrouw Hilda van der Laan-van Hoorn en zoontje Jozef, ook wel Johan genoemd of Jojo.
De vader van Izaäk kocht de slagerij in 1895. In 1909 trouwde deze met de 21 jaar jongere Sara Frank. Het werd groots gevierd in hotel Schrage waarbij ook dorpsgenoten aanwezig waren. Samen met zoon Izaäk zette hij de slagerij voort, waarna de zoon het later overnam. De Van der Laan’s hadden een winkel, wat zeer ongewoon was voor Joodse slagers. Ze waren geen kosjere slagers. Ze verkochten ook schapen- en varkensvlees. Alleen voor eigen gebruik lieten ze ritueel slachten. Voor het raam naast de winkeldeur lag op een marmeren plaat spek uitgestald. Binnen had men een marmeren toonbank waarachter het houten hakblok stond. Aan de achterwand hing het vlees aan haken. Ze hadden een goedlopende zaak en waren welgesteld. Izaäk en Hilda hadden ook waardevolle spullen, die ze in de nacht voor zijn deportatie bij vrienden in veiligheid brachten. Om weer te kunnen gebruiken als ze terug kwamen. Hij verkocht ook vet en spek op de pof aan seizoensarbeiders. Niet Joodse vrienden en buren werden uitgenodigd bij hun trouwdag en bij de besnijdenis van Jojo.
Hilda was een gedreven amateur toneelspeelster en won zelfs vele prijzen. Na afloop van een toneeluitvoering kwamen de toneelspelers wel bij hun thuis en werd er worst uitgedeeld. De verhoudingen met de dorpsbewoners was zeer goed te noemen. Maar in oktober 1940 moesten Joodse zelfstandigen hun bedrijf aanmelden bij de Kamer van Koophandel. Al snel volgde onteigening. Izaäk hoorde ook bij de eerste groep mannen die weggevoerd werden. Op 10 juli 1942 werd hij van huis opgehaald en naar kamp Westerbork gebracht. En door naar Auschwitz. Hij was op 30 september niet meer in leven. Hem was een vluchtroute aangeboden naar Amerika. Maar hij weigerde die. Vond een gedwongen emigratie te grote nadelen hebben. Blijkbaar zag hij het voor hem en zijn gezin niet zo somber in. Hilda werd 4 maanden na hem gearresteerd, n.l. 11 november. Jojo had die avond nog met zijn lampion gelopen en om 10 uur werden ze gesommeerd om mee te komen naar het gemeentehuis te Noordbroek. Jojo wilde zijn lampion mee, maar Hilda wilde alleen maar functionele dingen meenemen. Ze had al een koffer met 4 jassen en een kussensloop met 2 liter vet. Huilend werd Jojo aan de hand meegenomen. Ze moesten de nacht doorbrengen op de vloer van het gemeentehuis en werden de volgende dag door de bode naar het station te Zuidbroek gebracht. En met de trein naar kamp Westerbork. Een week later al werden Hilda en Jojo gedeporteerd naar Auschwitz. In Zuidbroek gooide Hilda een ansichtkaart uit de trein, die iemand bij de buren kapsalon Burghard heeft gebracht.
“Lieve buurtjes. We zijn op transport gesteld naar Dtsl. We houden ons goed. Tot spoedig weerziens. Doet u de groeten aan de Jonkmans en zuster Tepper. Hartelijke groeten van Hilda en Jojo”.
Maar moeders met kinderen gingen sowieso direct de gaskamer in en zo werden ze dus op 23 november 1942 vergast. Duitser militairen gingen na de deportatie dit huis binnen en haalden er mooie spullen uit. De rest werd met veel plezier op straat kapot gemaakt.
*Hoofdstraat 57. Hier woonde Salomon van der Hak, zijn vrouw Hanna van der Hak-van Geuns, hun zoon Simeon en Hanna’s zus, Beela van Geuns. Hij had als beroep slager. Ze worden gezien als aardige mensen, die goed contact hadden met de buren. Hanna bracht wel matzes bij de buurkinderen met Pesach of een sinaasappel als ze ziek waren.
Simeon hoorde bij de eerste groep weggevoerde mannen op 10 juli 1942. Eén week verbleef hij in kamp Westerbork en werd toen naar Auschwitz gebracht. Hij was op 30 september niet meer in leven. Toen zijn ouders op 11 november werden opgehaald vonden ze dat niet erg. Want nu zouden ze hun zoon weerzien. Ze moesten de nacht doorbrengen op de vloer van het gemeentehuis te Noordbroek en werden de volgende dag door de bode naar het station te Zuidbroek gebracht. De trein bracht hen naar kamp Westerbork. En door naar Auschwitz, waar ze op 23 november werden vergast.
Het is onbekend wanneer de zus van Hanna is opgehaald. Het zou kunnen dat ze met de laatste groep ouderen, die op 8 en 9 maart 1942 in Hoogezand van huis werden gehaald, ook mee is gegaan. Maar dat staat nergens beschreven. In Hoogezand werd deze actie georganiseerd om de laatste ouderen en zieken te transporteren. Wat wel bekend is, dat ze op 17 maart vanuit Westerbork naar Sobibor is gedeporteerd en daar direcht, op 20 maart, is vergast.
Via het Joods Kerkhof aan de Botjesweg gaan we richting Zuidbroek.
*Heiligelaan 1, Pakhuis stond aan de Torenstraat.
Hier woonden Freerk Wolf, zijn vrouw Johanna Colthof en hun twee zonen Jozef Benjamin (Jopie met bril) en Benjamin ( Bennie).
Freerk was kleinhandelaar in oude materialen en afvalstoffen. Hij komt uit Noordbroek. Na hun huwelijk in 1920 gaan Freerk en Johanna in Zuidbroek wonen. vanaf 1935 wonen ze op de hoek Heiligelaan/Torenstraat. Ze laten daar een huis bouwen met een ruime kamer, aparte keuken en 4 slaapkamers. Je kunt dus wel zeggen dat de fam. Wolf enigszins welgesteld was. Het pakhuis stond aan de Torenstraat. Jopie en Bennie hadden veel vrienden. Ze zaten op de voetbalclub en gingen naar de openbare school aan de Heiligelaan. Ze hoorden gewoon bij de bevolking van Zuidbroek. Deden mee aan schoolfeesten en ander dorpsgebeuren. Ze spraken Gronings. Overigens alle Joodse gezinnen deden dat. En zaterdags naar de synagoge.
In oktober 1940 moesten Joodse zelfstandigen hun bedrijf aanmelden bij de Kamer van Koophandel. Al snel daarna volgde onteigening. Eind 1941; Joden mochten de gemeentegrens niet overschrijden zonder reisvergunning. Jozef had verkering met een Joods meisje uit Scheemda. Zij spraken toen af aan de Trekweg. Op de grens van beide gemeentes. Freerk en Benjamin werden hoorden bij de eerste groep mannen die uit Noord- en Zuidbroek werden weggevoerd. Overigens was dit heel Noord-Nederland breed, waardoor ze in Westerbork ineens te kampen hadden met heel veel toevoer van Joodse mensen. In deze tijd zijn er ook meer mensen afgevoerd naar Poolse kampen dan er per keer weggevoerd moesten worden. Op 20 september werden ze te Auschwitz vergast. Johanna en Jopie staan in het bevolkingsregister als zijn ze op 23 december 1942 naar het buitenland vertrokken. Dat staat ook bij Freerk en Benjamin, maar die waren toen al dood. Dat het hele gezin gelijktijdig weggevoerd zou zijn, is eigenlijk, gezien de tactiek van de Nazi’s, onwaarschijnlijk. Maar dat ze uit hun huis moesten is wel duidelijk als de Wehrmachtkommandatur te Groningen de burgemeester opdracht geeft het huis in beslag te nemen. Het huis moest leeg zijn voor kerst 1942. Het stond toen ook, verzegeld en wel, helemaal leeg. In de standaard brief stond dat de eigenaar binnen twee maanden een schadevergoeding met de gemeente moest overeenkomen en dat de gemeente dat kon declareren bij de Wehrmacht. Maar Freerk was toen al dood . En de eigendommen waren in 1941 al onteigend. Dus schadevergoeding is nooit uitbetaald. Waar Johanna en Jozef hebben gezeten is niet te achterhalen. Hebben ze ondergedoken gezeten? Of bij anderen gewoond? Of toch in kamp Westerbork en daar werk gekregen? Ze duiken weer op op 14 september 1943. Vanuit Westerbork worden ze dan gedeporteerd. Waar naar toe? Dat spoor is weer bijster. Ze leven in ieder geval nog 8 maanden alvorens ook zij op 17 april 1944 in de gaskamers verdwenen.
* Klaas Woltjerweg 9.
Hier woonden Salomon Michiel Boomstra, zijn vrouw Jansje van der Wijk en 9 jarig zoontje Comprecht Lion ( Kootje ) Van deze mensen zijn nog geen foto’s gevonden. In 1939 kwamen zij vanuit Assen in Zuidbroek wonen. Zoon Kootje ging naar de openbaren lagere school aan het Winschoterdiep. De kinderen aan de Klaas Woltjerweg herinneren hem nog goed. Hij speelde vaak met hen na schooltijd in de straat. Even fietsen of spelen bij het weiland aan de overkant van de weg. Hij was een vrolijk ventje. Beetje mollig en zwart krullend haar. Een vrouw herinnert zich nog dat Kootje op een boerenwagen zat en dat ze zijn benen probeerden te pakken. Kootje zwaaide met zijn benen alle kanten op. Ze hadden groot plezier. Salomon werd gerechtsdeurwaarder bij het Kantongerecht en zou in 1940 flink in salaris omhoog gaan, want zijn takenpakket zou uitgebreid worden. Op 5 oktober 1940 zijn er brieven uit het gemeentehuis gegaan naar de gemeenten Assen, Eenrum en Hoogeveen, waar de familie Boomstra vandaan kwam, met de vraag of deze mensen Joods waren. Al snel kwam er antwoord terug, want de burgemeester vroeg Salomon en Jansje op 18 oktober de niet-ariërverklaring te tekenen. Niet lang daarna werd Salomon op non-actief gezet en daarna ontslagen. Hij zat bij de Joodse Raad in deze regio, maar werd direct bij de eerste deportatie op 10 juli 1942 al weggevoerd naar kamp Westerbork. Op 5 augustus werd hij in Auschwitz vermoord. Jansje en Kootje werden door de marechaussee van huis opgehaald in januari en naar kamp Westerbork gebracht met de trein. Op 9 februari 1943 ging het richting Auschwitz waar ze op 12 februari zijn vergast.
Een gemeente ambtenaar te Zuidbroek schreef in het bevolkingsregister dat de leden van de fam. Boomstra op 15 maart 1943 naar het buitenland waren vertrokken.