HomeVerhalen

Een interview over de dubbele moord in Zuidbroek op 28 augustus 1931

d= woonde ongeveer dhr. Dijkhuis. Er was nog geen snelweg. De Galgeweg heette Kleiweg en liep rechtdoor richting Eexta.
t= is tol en Meedener Draai (brug)

dhr. Klaas Dijkhuis,woonde als kind achter Öl Diek. Er stonden 5 huizen maar nu is er helemal niks meer (de A7).

De weg was de grens. Deze kant was Zuidbroek en de overkant Scheemda.

Fam. Dijkhuis woonde aan de overkant. Maar de kinderen zijn altijd in Zuidbroek naar school gegaan, want Scheemda was veel te ver lopen. Naar school moest gelopen worden over de Kleiweg ( nu Galgeweg ). Hopeloos. Door die karren die er langs gingen werd de modder tussen de wielen doorgeknepen. En als er sneeuw lag was het nog grotere troep. Klaas droeg  alleen maar klompen en daar plakte de sneeuw dan onderaan vast bij het lopen. Soms had je hele dikke klonten onder de klompen zitten. Als er ijs op de diepen lag dan werd er geschaatst. Dat vond hij prachtig. Omdat het water voor het huis langs liep ging hij overal heen op de schaats. Naar school, naar het werk, wat er maar moest gebeuren. En toertochten op vrije dagen naar Termunten of zo. Dan was je een hele dag op de schaats.

In een winter, hij was al getrouwd ( en woonde aan de Torenstraat toen nog Kerkhörn), ging hij een dag met zijn zus op de schaats. Maar ’s avonds kwamen ze maar niet terug. Mevr. Dijkhuis, werd ongerust en ging eens kijken bij de ouwelui.( Die woonden inmiddels aan de Kerkstraat ). Daar was ook nog niks. Ze heeft een briefje op tafel gelegd en is bij de ouders van Klaas gaan zitten. Als er wat gebeurd was waren er wel twee kinderen uit één gezin weg. Laat in de avond kwamen ze pas thuis. Op de terugweg merkten ze dat er een molen water onder het ijs weg had gemaald. Toen moesten ze verder lopen.4

er is geen bewoning meer. Het huis is afgebrand. Er staan nu bomen

Bij het huis achter  Öl Diek hadden ze eenden. Want ze hadden water voor het huis. Het Papendiepje. ’s Avonds kregen de eenden maïs in huis. Dan kwamen ze binnen. ’s Morgens voelde Klaas aan de eenden of ze een ei zouden leggen. Deze eenden hield hij binnen. Soms duurde het wel een halve dag voor het ei werd gelegd en dat de eend ook naar buiten kon. Anders werd het ei zo in het water gelegd en waren ze dat kwijt. Oudere eenden kwamen gewoon naar huis ’s avonds. Deze wisten precies wanneeer het etenstijd was. De jongeren moest je vaak nog halen en in de goede richting brengen. Dhr. Dijkhuis krijgt nu van tafeltje-dek-je. Maar als er van dat buitenlandse eten is met maïs erin, dat vindt hij niks. Dat is eten voor de beesten.

Hij is groot geworden met vis. Ze hadden zelf fuiken voor het huis en ’s avonds werden ze leeg gemaakt. Dat was lekker eten. Ook aal zat daarbij en kregen ze gebakken aal. Nog niet zo lang geleden kreeg hij met zijn verjaardag een gebakken aal. Dat smaakte goed.

Bij hun huis is ook een tol geweest. Men noemt het Meedener Tol. Maar hoe ze daar bij komen. ’t Lag niet eens in Meeden. De tol heeft bij hun woonplek gestaan, achter  Öl Diek.

In één van de vijf huizen achter  Öl Diek woonde een gezin waar het niet helemaal goed ging. Vroeger had je de aardappels op bulten, een dobbe, daar had dan ook wel eens een ander bij gezeten. Maar er werd niks van gezegd. ( aardappeldobbe; ingekuild en ondergestopt voor de winter). Het gezin Dijkhuis kreeg eens bezoek. De bezoeker zei: “dat is nou zo roar wat ik onderweg’ns zag. De schoov’m en ruters luip’n over de weg en zie ging’n bie’t leste huus noar binn’n.”

Maar goed. Daar werd niks van gezegd. Je wist wel hoe het zat.

Dat water was het Poap’ndaip. Velen zeggen Pomp’ndaip. Maar dat is het niet. Poap’ndaip of op z’n Nederlands Papendiep. Men zegt dat er vroeger een eindje verder een Klooster heeft gestaan. Ook moet er een geheime ondergrondse gang zijn geweest van het Klooster naar de kerk, maar nooit heeft iemand er iets van gevonden. Maar het water heette Papendiep. Ooit was er een riviertje, die door het landschap kronkelde met bochtjes. De öl AE. In Veendam heb je nog de A-E kade, die is ernaar vernoemd. Maar in Groningen zei men öl AE (ei). De bocht bij Krommerakken in het Winschoterdiep is nog een overgebleven bocht van dat riviertje. Zijn vader was kleigraver. Hij groef de blauwe klei af waar de rivier en de Dollard die had afgezet. De klei ging met schepen naar de steenfabrieken in Bareveld. Er waren twee steenfabrieken in Bareveld. Één ging er weg. Toen ze weer een tweede steenfabriek wilden hebben mocht dat niet meer in Groningen. Toen hebben ze voor een eindje verder aangevraagd. Dat mocht wel, want dat was Drenthe. Toen Klaas 15 jaar was kwam hij van school. In een tijd dat er veel werkloosheid was. Zijn vader had geregeld dat hij bij de klei afgraverij kon komen. Maar toen ging het graven al met een machine. Vroeger riepen die lui die het schip vollaadden “kare” (kar) als ze weer aan de volgende toe waren. Maar met de machine riepen ze steeds; “ho, nait ze snel.” Ze konden er niet tegen werken om de karren leeg te krijgen. De baas van de kleigraverij was Veldkamp. Hij was vervener. Had mensen voor het veen afgraven en voor het klei afgraven. Turf en klei.

Op Krommerakken woonde een oom van dhr. Dijkhuis, dhr. Draaijer. Daar hebben nog twee huizen gestaan. Deze oom was bij het Waterschap Oldambt. Hij had een pet op met de letters W.O. Waterschap Oldambt. Daar was een brug, “een draai”, daar moest hij om denken, maar ook zijn vrouw bediende de brug. En ook de dijken inspecteren. Hij had een vast inkomen en een stille knip. Daar kon iedereen even eentje achterover slaan. Maar aan de buitenkant van het huis was het een gewoon woonhuis. Dat was niet te zien dat daar geschonken werd. Aolt Huusman had ook een stille knip. En zo waren er nog wel meer.

Naast hem woonde Molanus. Eerst Willem Molanus. Die was getrouwd met Wubke Udema uit Klein Muntendam. Zij nam een voorkind mee. Jan Udema. Ze kregen ook een zoon. Hendrik Molanus.

Wubke is vroeg overleden. Op een dag kwam ze bij haar familie vandaan uit Klein Muntendam. Het was al donker. Ze hoorde kettingen en dacht dat ze haar achterna kwamen. Door de paniek en de inspanning is ze toen overleden. Men denkt dat het een losgebroken koe of paard is geweest waar ze zo van is geschrokken.

Willem trouwde toen met Anje Udema, een zus van Wubke.

Willem was een klein mannetje en niet voor zichzelf. Toen hij overleed werd het anders op de boerderij met Hendrik. Hield zijn koeien veel te lang. Had er hele oude bij. Hij had wel drie stieren. Toen  er één dood ging, begroef hij het dier in de stal. Dat was zo’n diepe stal. En de andere beesten er maar weer boven op. Hij was gewoon veel te zwaar om naar buiten te rollen en daar te begraven. Want dat deed men toen. Buiten begraven. Er liggen daar heel wat bonken.

Op een keer kwam er een veehandelaar, een jood. Die wilde wel koeien kopen bij. Maar Hendrik boodt over. Hij vroeg zoveel dat de jood er nooit aan kon verdienen. Die maakte dat hij wegkwam. Hij  ging bij mijn oom de achterdeur in door het huis, en de voordeur weer uit. Hij woonde waar nu dat bankje staat waar je even kan zitten. Later kwam Hendrik bij oompie en vroeg; “Is Leuve d’r nog.”  “Nee, Leuve is al weg.” Als er iemand grieperig was dan zei Willem; “Mot je spek opeten,ben je zo weer kloar.”

Hendrik liep te pronken met zijn koeien als ze in het najaar naar de stal moesten. Dan waren ze mooi en dik. Maar in de winter gaf hij alleen maar stro. Kreeg je ook dikke melk van. Als ze in het voorjaar mager van de stal afkwamen en hij ze naar het land bracht bij Cement Til
(richting Scheemda) dan gebeurde dat stiekem, zonder veel omhaal, als het donker was.
Toen Willem is overleden waren Hendrik en zijn 2e moeder daar nog met zijn tweeën.

Daar is toen die moord gepleegd.

Hendrik hebben ze uit huis gelokt. Dan beweerd men. Die is gevonden in een sloot aan de Trekweg. Hij had een groot gat in z’n kop. De veldwachter Pait van Watten, een scheldnaam hoor, hij heette Piet Visser, kon er zo met een riet in om het gat te meten. Dood. Zijn moeder hebben ze thuis gevonden. Met vreselijk veel messteken doodgemaakt. Ze droeg altijd zo’n mutsje en die hadden ze van haar hoofd getrokken en achter in haar keel gepropt. Ze hebben haar vreselijk te pakken gehad. En ze heeft zich heel erg verweerd. Ze is in de keuken toegetakeld. Daar waar ze tegen de koestaldeur naar  beneden is gegleden, was een grote bloedplek op de deur. En dat snap je toch niet. Ruzius, die er later woonde, heeft dat nooit overgeverfd. Die plek heeft er tijden gezeten. Daar heeft dhr. Dijkhuis direct naar gekeken toen hij daar in huis kwam. Toen hebben ze haar naar voren gesleept en onder het linnenrek gelegt met een laken erover. En heel netjes. Er zat geen kreukje in, zei zijn broer.

Ze hadden het goed uitgedacht, die moordenaars. Want die dag werd Burgemeester Buurma geïnstalleerd. De politie was natuurlijk in het dorp. Je kon toen trouwens zo politie worden. Had je een beetje bravoure en durfde je wel wat, dan werd je al politie. Het stelde niks voor. Maar als er dan werkelijk iets was, waren ze niet te bekennen. Dan werd het te spannend. De postbode moest iets persoonlijk aan Molanus afgeven. En die heeft ze zo ontdekt. Hij is naar de buurman gegaan, Draaijer. De vrouw van Draaijer heeft in paniek het veld in geroepen en al die kleigravers kwamen er toen aan. Die zijn binnen geweest en hebben zo heel wat sporen uitgewist.  Het was niet duidelijk of er gestolen was. Daar kwam nooit iemand. Bij Molanus. Je kwam er maar zo niet binnen. Klaas is er heel vaak geweest om te helpen in de stal enzo, maar kwam ook nooit in het huis. Ze waren heel erg op zichzelf. Niemand kon zeggen of er wat weg was. Er werd wel beweerd dat er zilver weg was, maar dat werd beweerd. En een vrouw zei dat ze veel geld in huis hadden, want ze hadden koeien verkocht. Maar dhr. Dijkhuis durft zijn vingers erom verwedden. Dat is niet zo. Ze hadden geen vee verkocht. Die verkochten nooit geen vee. Hendrik was geen handelsman. Ze hadden zelfs koeien van wel 20 jaar oud. De jood die het vee toen na de moord heeft gekocht, heeft er niets aan verdiend. Ze waren niks meer waard.

Wel zijn er vreemden gezien.

De moordenaars hadden het bed in brand gestoken. Ze zijn met een omtrekkende beweging weer teruggegaan naar het huis om te kijken of het ook brandde. Toen heeft de moeder van dhr. Dijkhuis dat groepje vreemde snuiters wel zien fietsen. Je kende elkaar, dus je zag direct dat het vreemden waren. En Berend van der Woude van het gemaal is ze ook tegengekomen. Vreemden waren het. En ze wendden het hoofd zo af. (het gemaal was toen nog molen, gestaan op de plek waar nu de A7 de N 33 kruist. Een overblijfsel van het gemaal heeft nog tijden tussen de wegen in gestaan.)

Maar de veldwachter wist wel wie het waren. Het was in de tijd van het zichten en dan had je wel zichters als losse arbeiders. Zichters waren het, zei hij. Hij is er nooit achter aan gegaan. Die politie stelde ook niks voor. Je kon het zo worden.

Een paar dagen voor de moord hebben jongens die vreemdelingen ook al gezien. Op de trekweg. Ze vertrouwden het niet. Ze wisten dat er ook nog meisjes langskwamen. De jongens zijn toen afgestapt en hebben op de meisjes gewacht. Maar die veldwachter wist wel wie het waren. Oh, dat waren de moordenaars niet. Hij kende ze wel. Ze zijn dan ook nooit gepakt.

Het is nooit uitgekomen wie de moorden heeft gepleegd. Maar iedereen is wel bang geworden. Voor die tijd had er geen mens de deuren dicht. Maar toen zijn er grendels op de deuren gekomen.

Ook zijn vrouw Zwaantje Bos herinnert zich dat nog goed. Vanaf die tijd ging de deur op slot. Ook bij haar opa en grootmoe die op de molen zaten van Rode Til. Waar  Öl Diek op uit kwam zo’n beetje. Bij de molen hadden ze een hele hoge pegellamp. Andere molens konden de lamp zien. Als ze moesten stoppen met malen ging de lamp aan. (uit Gron. woordenboek; as ’t wotter op pegel is in Pôlder, moutn meulns oetschaidn te moaln.)

“Hij moet zich er maar mee redden,” zei deze.Zijn vrouw Zwaantje Bos kwam een keer thuis vanuit Sappemeer bij avond. Langs het Winschoterdiep waar nu het schelpenpadje is. Ze zag in de verte een lichtje zwaaien en zwieberen en vroeg zich af wat dat kon zijn. Toen ze dichterbij kwam was dat de veldwachter Pait van Watten. Hij had een dronken persoon bij zich en kon er niet mee uit de voeten. Hij hield Zwaantje aan en vroeg of ze bij de Burgemeester aan wou gaan om versterking te sturen. Dat heeft ze gedaan. Ze heeft er ook nog een kop koffie gekregen. Maar de Burgemeester was er heel gemakkelijk mee.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Krantenartikel uit Het Vaderland 29 augustus 1931