HomeVerhalenZuidbroek

Vlessing en zijn fabriek(en)

Aanleiding.

Voor velen een wat ongebruikelijke aanhef, voor sommigen herkenning. Voor een enkeling een bevestiging. Tientallen jaren geleden spraken mijn (groot) ouders regelmatig over de Vlessingweg, een naam die je in je geheugen opslaat. Daar blijft het jaren zitten, tot het moment van “oproepen”.

Terugkerende van een bezoek aan het prachtige Westerwolde reden wij terug via de provinciale weg N 367 richting Oude Pekela. Een rit die vaker wordt gemaakt, maar onder het rijden let je niet op alle bordjes die zo her en der langs de wegen staan. Na het passeren van de brug over het Pekelderdiep (het vroegere -in 1728 gedeeltelijk gekanaliseerde riviertje- de Pekel A) las ik onlangs aan mijn rechterkant “Flessingsterrein.” Vlessing was terug, mijn nieuwsgierigheid gewekt.

In mijn eerste H.K.M. bijdrage had ik het over mijn grote vriend Google. Dus zoeknamen en zoektermen ingetypt, reeksen artikelen verschenen op het grote scherm van mijn iMac met als uiteindelijk resultaat dit Vlessing artikel.

Inleiding.

De naam, na enig zoeken kwam het volgende te voorschijn. Salomon Vlessing, geboren op 19 november 1880 te Texel. Informatie om door te gaan, ik had beet !

Hoe kwam de naam nu in Zuidbroek terecht? In 1916 verscheen in de dagbladen het bericht dat in Zuidbroek een nieuwe industrie zal worden gevestigd, de N.V. Machinefabriek Brons.

In de fabriek zullen landbouwmachines en landbouwwerktuigen worden vervaardigd, benevens droogapparaten. De fabriek zal worden gebouwd aan de zuidzijde van de spoorlijn op een terrein groot 3 1/2 ha., direct aan haven (spoordok), spoor, tram en harden weg.”

Oprichters waren een zevental personen waaronder ene S. Vlessing te Leeuwarden. In de Staatscourant verschenen de oprichtingsstatuten (7 oktober 1916). Een kapitaal van f.500.000,–, verdeeld in 500 aandelen, waarvan 105 stuks geplaatst (door de oprichters genomen). Derk Brons (de broer van Jan Brons, de bekende scheepsmotoren fabrikant uit Appingedam) werd directeur, de oprichters commissarissen.

Wat opviel was dat Derk Brons niet zo maar tot directeur werd benoemd. Dat had, getuige de advertentie, een geheel andere reden.

Deelname van Vlessing in deze NV -die trouwens in de midden twintiger jaren weer ter ziele ging- werd hierdoor duidelijk, maar gaf nog geen duidelijkheid tot het gebruiken van de straatnaam “Vlessingweg”.

Daarom eerst een klein stukje geschiedenis.

Het uitbreken van Wereldoorlog I leverde voor de Duitsers mede door de blokkades grote problemen op, zoals de voedselvoorziening. In november 1914 werd bekend dat de Duitse regering er op rekende dat nog in dat jaar ongeveer 700 aardappel-drogerijen in werking zouden komen. De afzet van de producten uit deze drogerijen werd aan de zogenaamde “Trockenkartoffelverwertungsgesellschaftmbh” te Berlijn verkocht. Uitgangspunt was dat deze aardappelproducten -die met name voor de bereiding van brood werden gebruikt- niet al te zeer in prijs zouden stijgen én dat alleen goede kwaliteit aardappelmeel voor de broodbereiding zou worden geproduceerd. Op deze wijze werd het gebrek aan buitenlandse voedingsmiddelen door gedroogde aardappelen deels ondervangen.

Hoe kreeg Nederland -ondanks de neutraliteit- tóch te maken met de oorlog? Ook in Nederland werd het crisis, zeeblokkades, dus weinig in- en uitvoer van graan, steenkool en olie. De zorg voor meer dan een miljoen Belgische vluchtelingen, Duitse deserteurs, werd steeds sterker merkbaar. Bovendien werden veel schepen die goederen vervoerden tot zinken gebracht. De werkloosheid groeide, en zoals gezegd de handel met het buitenland was moeilijk geworden. Er kwamen veel minder producten, waaronder graan, naar Nederland, in Nederland ontstond ernstige schaarste aan primaire levensbehoeften. Met als gevolg honger en op tal van terreinen grote problemen.

Dit kwam mede doordat landbouw- en veeteelt producten van eigen bodem voor hoge prijzen naar Duitsland werden geëxporteerd, ten koste van de voedsel-voorziening voor de eigen bevolking. En….men stilt geen honger met goud. De Nederlandse regering ging in 1917 noodgedwongen over tot de invoering van distributie dat betekende dus voedselrantsoenering. Eerste levensbehoeften zoals brood, aardappelen, boter, vlees, koffie en thee gingen op de bon.

Gealarmeerd door de steeds slechter wordende toestanden -hongersnood dreigde- ging de pers zich heftig roeren: “wanneer de regeering overging tot het bouwen van aardappeldrogerijen, of, wil zij dat zelf niet, wanneer ze particulieren in de gelegenheid stelde om zich op groote schaal met het drogen te gaan bezig houden. ‘t Zal eenige millioenen kosten, maar, gezien bovenstaande berekening, zullen de kosten waarschijnlijk niet grooter zijn dan de totale winst, die er te behalen valt. Doch al was dat niet het geval, al moesten er zelfs eenige millioenen op toegelegd worden, wanneer men een groot deel der aardappelen, die anders ingekuild en voor voorjaarsgebruik bestemd werden, naar de drogerijen ging brengen, wat hinderde dat nóg in dezen tijd, nu er al zoovele millioenen voor noodmaatregelen moeten worden uitgegeven? ‘t Zou er best bij te dragen zijn, en in dezen tijd van algemeene voedselschaarschte mag de overheid niet terugdeinzen voor een middel, dat de gelegenheid opent om die schaarschte wat minder nijpend te maken.”

Voor de armsten waren overal in het land inmiddels gaarkeukens ingericht, de porties werden echter steeds kleiner. Op de vrije markt was aanvulling door de woekerprijzen voor velen onbetaalbaar geworden, met als gevolg nog meer onvrede en zelfs opstanden. In 1917 was de honger zo erg dat huisvrouwen de voedselvoorraden in Amsterdam en Rotterdam plunderden. In de eerste week van juli zwollen de onlusten aan, de arbeiders zelf kwamen nu ook in actie. Pakhuizen en winkels werden geplunderd. De politie stond machteloos, het leger trad op. Het volksverzet mondde uit in een veldslag op 5 juli 1917, waarbij militairen het vuur openden op de menigte die was samengekomen op het Haarlemmerplein. De opstand werd neergeslagen, er vielen 9 doden en 114 gewonden.

Ook in Deventer, Assen en Zaandam was er opstand, zelfs in Zuidbroek liep het niet lekker (uit een krantenbericht bleek dat de bakkers gebrek aan meel hadden). In het laatste oorlogsjaar (1918) verslechterde de voedselsituatie nog verder, de Spaanse griep-epidemie sloeg toe en eiste duizenden slachtoffers, verzwakt als zij waren door voedselgebrek. Veel mensen leefden op het randje van de hongersnood. Daarnaast was ook Pieter Jelles Troelstra bijzonder actief, revolutie dreigde alom.

Operatie “Manna”

De volksopstanden legden een zeer grote druk op de Haagse politiek met als gevolg een naarstig zoeken naar mogelijke oplossingen. De oplossing die gevonden werd stamde uit Duitsland. Het fabrieksmatig “veredelen” van aardappelen, het zogenaamde aardappel drogen. De regering zag hierin, gedwongen door de grote onvrede, dé uitweg. Eiwitrijk aardappelmeel dat verwerkt kon worden in broodmeel of in veevoeder.

Door de nood gedwongen, de angst zat er goed in, pakte Den Haag de zaken groots aan. Er kwam een noodmaatregel, 30 aardappel- en groentedrogerijen dienden te worden gesticht, voor 80% gesubsidieerd.

Daarnaast was men in onderhandeling met de eigenaren van strokartonfabrieken om deze over te nemen, teneinde ze in te richten als aardappeldrogerijen. Maar dat was beter gezegd dan gedaan, iedere fabriek had behoefte aan droogapparaten, doch het bezit en de fabricage daarvan -u raadt het reeds- was in de handen van één onderneming, die van Salomon Vlessing uit Leeuwarden.

We moeten nog even terug naar Derk Brons en zijn machinefabriek. Derk was niet alleen directeur maar onder andere ook uitvinder van de droogkasten. S. Vlessing rook zijn kans, richtte de N.V. in Zuidbroek op. Derk werd directeur, hij -Vlessing- had zijn droogkasten en ja hoor publicatie alom voor de droogapparaten, zelfs op de jaarbeurs werd reclame gemaakt. Wat verder op de markt aan droogkasten aanwezig was, was inmiddels opgekocht, getuige het volgende krantenbericht.

Zeker abnormaal waren toen ons op eene vergadering te Stadskanaal, gehouden in Mei 1917, eene vingerwijzing word gegeven, die ons van de “droogziekte” genas. Wij waren toen klaarblijkelijk niet recht toerekenbaar; wij meenden zo maar te kunnen gaan drogen, terwijl bleek, dat nagenoeg alle materialen, benoodigd voor het inrichten, de installaties, door speculanten waren opgekocht, de Regeering hierop geen beslag durfde te leggen”

Goede raad was duur want op 7 oktober 1918 zou de campagne starten. Derhalve werd in juni “met stoom en kokend water” besloten tot het bouwen van de drogerijen.

Maar hoe kwam Salomon Vlessing, inmiddels gelieerd aan Zuidbroek nu aan de drogerijen? Dat was niet zo maar een vraag. Ook Het Volk vroeg zich dat op 9 augustus 1918 af, getuige het volgende:

Hoe kon toen toch de regeering met den millionair Vlessing een dergelijk kontrakt aangaan? Hoe kon op dat oogenblik Vlessing zelf reeds de noodige en juist die machines en apparaten in zijn bezit hebben, die voldoen aan de eischen van de regeering! Wist Vlessing dit reeds eerder dan de regeering zelf en dan de deskundige kommissie? Geeft de voorsprong, dien Vlessing daarmede heeft verkregen hem tevens het recht op het monopolie van de drogerij van aardappelen, op de wijze als is vastgelegd in het kontrakt met de regeering ?

Er rest slechts één conclusie: Voorkennis. W.A. Scholten had het reeds eerder gezegd “Voor geld is altijd wel een plaats te vinden”.

Het verlossende woord kwam dus -noodgedwongen- van de firma Vlessing & Co., daar deze “speculerende op den steeds klimmenden nood en profiteerende van het niet in behandeling nemen van het nieuwe „ontwerp-distributiewet” door de oude Tweede Kamer een grooten voorraad aan materiaal had opgekocht en de eenige was die met de Regeering een overeenkomst aan kon gaan, als zijnde onafhankelijk van derden.”

Met Vlessing en Co werd door de Staat der Nederlanden in het “holst van de nacht” een “wurg” overeenkomst afgesloten voor de (om) bouw van vier aardappel-drogerijen in Zuidbroek, Oude Pekela, Stadskanaal en Coevorden. De minister van Landbouw deed vervolgens in de Tweede Kamer mededeling omtrent de oprichting van de drogerijen. De inrichtingen, aldus de minister, gaan na twee jaar geheel in eigendom over aan de Regering. Zo ogenschijnlijk een fantastische deal, maar de twijfel was gezaaid “of dit contract zoo voordelig is, dat de heer Vlessing daarvan een villa laat bouwen, gaat de Regeering niet aan”.

De propaganda stond niet stil, zelfs een film werd er van het aardappel drogen bij Vlessing gemaakt. Inmiddels had ook de gevestigde industrieel W.A. Scholten lucht van de drogerijen gekregen. Hij besloot spoedshalve zijn sago- en dextrine fabriek te Zuidbroek in een aardappeldrogerij te veranderen. Ook hij rook het grote geld.

Uit de door de minister aan de Tweede Kamer verstrekte informatie bleek dat er sprake was van zeer bijzondere overeenkomsten. Een voor Salomon Vlessing & Co. bijzonder voordelige overeenkomst én een overeenkomst met veel geringere vergoedingen waar alle overige aardappeldrogerijen het in den lande mee moesten doen. Vlessing had de machines. De regering zat onder enorme politieke druk en in extreme tijdnood en was aan handen en voeten gebonden, zelfs de landsadvocaat werd niet ingeschakeld voor de beoordeling van de concepten (antwoorden: “dit was in vollen crisistijd niet de gewoonte,“geen tijd door de snelheid van handelen die geboden was.”) Dit had tot gevolg dat er in de Tweede Kamer zeer veel vragen werden gesteld (onder andere door het Veendammer kamerlid Jhr. Mr. Dr. E.A. van Beresteyn). Zoals in de politiek sinds jaar en dag te doen gebruikelijk kwam men er met de antwoorden mee weg.

“Vindingrijk” als hij was had Salomon goed in de gaten dat Zuidbroek voor hem het ei van Columbus was. Hij had er reeds een machinefabriek, er waren via het kanalennet en de uitstekende spoorverbindingen optimale mogelijkheden voor de aanvoer van de aardappelen en de afvoer van het eindproduct. Het was dus zaak vliegensvlug aan voldoende grond te komen voor de bouw van een zeer grote aardappeldrogerij. De man die hem hieraan hielp was de plaatselijke landbouwer Pieter de Boer, hij verkocht ruim 5 hectare, zeer gunstig gelegen achter de Spoorstraat en langs het Winschoterdiep.

Waar precies? Zoals vermeld heette de Klaas Woltjerweg vroeger de Nieuweweg. Die liep tot even voorbij de driesprong Nieuweweg – Julianaweg, ongeveer tot het voormalige woonhuis van de ouders van verzetsstrijder Klaas Woltjer. Daarna ging het over in een pad, Vlessingweg genoemd, aangelegd ten behoeve van de bouw van de fabriek, bestaande uit fabrieks- en kantoorgebouwen. De fabriek stond in de hoek van het Winschoterdiep en het veel later gegraven A.G. Wildervanckkanaal

.De bouw kon beginnen! In de dagbladen verschenen vele advertenties. In een bijzonder hoog tempo toog -aangetrokken door wervende kreten- een leger van meer dan 100 noeste werkers aan de slag.

Dat moest ook wel, met de deadline van 7 oktober in het vooruitzicht. Lang niet iedereen was echter duidelijk wat er in Zuidbroek zoal geschiedde. In juli 1918 berichtte het Dagblad Het Volk, dagblad van de arbeiderspartij:

Tijdens de bouw begon de ellende reeds, getuige de brief van de burgemeester van Zuidbroek aan Vlessing en Co.

Aan Vlessing en Co Zuidbroek. Zuidbroek, 19 augustus 1918. Nr. 518. Onderwerp: Bouwvergunning.

Bij deze bevestig ik U mijn telefonisch gesprek van Vrijdag 16 Augustus, en wel dat de werkzaamheden aan de in aanbouw zijnde fabrieken van de Firma Vlessing en CO zullen stopgezet worden van wege mij, desnoods met den sterken arm in den morgen van 20 Augustus, tenzij de diverse aanvragen en tekeningen in mijn bezit zijn ten Gemeentehuize, vóór Maandag 19 Augustus 19 Augustus ten 5 uren. m. De Burgemeester.”

Gesteund door de zeer goede contacten met de minister én de waterdichte overeenkomst ging de bouw gewoon door, want de tijd drong. Maar er was geen sprake van een echte weg, de aanvoer van het zeer vele materiaal ging daardoor bijzonder moeilijk en hup straatmakers gevraagd en -voor de bevloering- directe levering van honderden kubieke meters Bazaltslag.

Maar Vlessing zou Vlessing niet zijn als hij niet onder het motto “elke cent is er een te veel” zou trachten de lonen van de arbeiders te verlagen. Op 9 augustus kwam het Volk met het volgende bericht. “Een staking van zandwerkers. Bij de in aanbouw zijnde aardappel-drogerijfabriek te Oude Pekela is een staking uitgebroken onder de zandwerkers. Zij eischen hooger loon en korter werktijd. Wegens de onvoldoende voeding kunnen vele arbeiders het zware werk niet volhouden, zoodat het haast dagelijks voorkomt, dat er arbeiders worden ontslagen. De staking omvat plm. 40 personen, die gedeeltelijk georganiseerd zijn in den fabrieksarbeidersbond”.

Terwijl in Zuidbroek de fabriek ook nog niet was afgebouwd werden zijn stellingen bij de fabriek aangeplakt, bevattende -uiteraard zonder overleg- de mededeling “een loonsverlaging van 50%.”

Nu is snelheid van handelen niet slecht, maar met een nog niet afgebouwde fabriek en de hete adem van de regering in de nek wel bijzonder riskant. Dat ondervond ook Vlessing doordat er een spontane werkstaking uitbrak, dát was natuurlijk niet de bedoeling. Hij haalde prompt bakzeil, de arbeiders gingen weer aan het werk. Maar de teerling was geworpen.

De aardappeldrogerij bijna gereed. Enkele dagen later kon de fabriek met de verwerking starten.

Na een bouwperiode van nog geen vier maanden in bedrijf !

De gepatenteerde eigendommen van Vlessing.

Het eerste meel was nog maar nauwelijks de fabriek uit of de problemen rezen de pan weer uit. “Vragen van het Tweede Kamerlid Weitkamp (Ingez. 6 November 1918).

  1. Is het U. E. bekend, dat de aardappelen, geschikt voor de drogerijen, hoogst onvoldoende worden afgenomen en dus liggen te verrotten ?
  2. Waarom is door den minister van landbouw geen gebruik gemaakt van het aanbod der coöperatieve aardappel-fabrieken, die ook wilden drogen én wel van de diensten der firma Vlessing ?
  3. Is het U. E. bekend dat bij de Vlessingfabriek te Zuidbroek, door te geringen percentage van de voorgespiegelde capaciteit, honderden mudden aardappelen liggen te verrotten?
  4. Is U. E. bereid om de coöperatieve aardappelfabrieken in staat te stellen, vóór de vorstperiode, de voor de drogerijen geschikt verklaarde aardappelen te verwerken?”

Op 8 november kreeg de Tweede Kamer eindelijk schriftelijk antwoord op vele gestelde vragen met betrekking tot de voedselvoorziening én de contracten door de Staat gesloten met de firma Vlessing en Co. aangaande het drogen van aardappelen. Hieruit het volgende.

Vlessing verplicht zich om voor 7 October 1918 op eigen terrein te stichten vier fabrieken aan grootscheeps vaarwater in de provinciën Groningen en Drenthe, om gedurende de twee achtereenvolgende campagne jaren 1918/1919 en 1919/1920 uitsluitend ten behoeve van regering aardappelen, groenten of andere artikelen te drogen, en de fabrieken te voorzien van Vlessing’s droogkasten, indirecte vuren en verdere machines en installaties voor een continu-bedrijf; ieder met eene capaciteit van 40 wagons per 24 uren, welke gebouwen en machinerieën van deugdelijke hoedanigheid moeten zijn.

De regering verplicht zich tot afname van de gedroogde artikelen en het ter beschikking stellen van de grondstoffen en brandstoffen. Vleming verbindt zich voorts, om deze fabrieken vanaf 7 October op volle capaciteit te exploiteeren tot het drogen van aardappelen en andere artikelen. Met inachtneming van het bovenstaande, verbindt de Staat zich, per fabriek te betalen een bedrag van f.1.600.000 en wel uiterlijk 1 Juli 1919 f.750.000 en 1 Juli 1920 f.760.000, benevens de rente over de boekwaarde van iedere fabriek, gesteld op f.1.000.000 over het eerste boekjaar en f.760.000 over het tweede boekjaar. De te vergoeden rente bedraagt 1% boven het wissel-disconto van de Nederlandsche Bank. De keuze der bouwterreinen geschiedt in overleg met de Staat. De bouw- en inrichtingsplannen zullen aan de goedkeuring van contractant ter eenre worden onderworpen.”

Op 12 november 1918 verscheen het volgende in de dagbladen:

Bij den aanvang van de campagne op de aardappeldrogerijen van Vlessing en Co. werden twee Northonpompen

geslagen voor het betrekken van water, benoodigd voor het wasschen der aardappelen. Deze pompen waren echter direct weer verstopt. Sinsdien wordt het benoodigde water betrokken uit het Winschoterdiep, waarin allerlei krengen van dieren, uitwerpselen van schippers, afval van fabrieken, enz. ronddrijven. Smakelijk eten!”

De geest was voorgoed uit de fles.

Om een duidelijk beeld te krijgen van de “complexe problematiek” het interessante antwoord (21 november 1918) van de minister van Landbouw aan het Tweede Kamerlid Weitkamp.

Ad 1. De minister heeft persoonlijk een bezoek gebracht aan een groot aantal aardappel drogerijen in Groningen en Drenthe. (O.a. met de vier fabrieken der firma Vlessing & Co.) Daarbij is hem geb!eken, dat de totale capaciteit, waarop bij het installeren dezer fabrieken gerekend was, toen nog wel niet ten volle bereikt werd, maar dat toch een zeer belangrijk aantal aardappelen kon worden verwerkt. Van een „hoogst onvoldoende” afname dezer fabrieken kan dan ook allerminst gesproken worden. Integendeel, met waardeering kon hij constateeren, dat, in het bijzonder indien men in aanmerking neemt den korten tijd die beschikbaar was voor het bouwen of inrichten dezer drogerijen, een zeer bevredigend resultaat verkregen ‘is. De regeling bij het beschikbaar stellen der aardappelen voor de verschuilende doeleinden is aldus, dat de houdbare aardappelen, die voor de consumptie geschikt zijn, daarvoor worden aangewezen; dat vervolgens de houdbare aardappelen, die niet voor de consumptie geschikt zijn, als tweede soort naar de drogerijen moeten worden vervoerd en dat eindelijk die aardappelen, die niet houdbaar zijn en dus noch voor dodelijk gebruik, noch voor droging in aanmerking komen, voor de aardappelmeelfabrieken bestemd zijn. De eischen onzer volksvoeding maken een dergelijke splitsing, die ook uiting vindt in een verschil van prijs, die voor de verschillende soorten aan de landbouwers betaald wordt, bepaald noodzakelijk. Voorts kunnen de aardappelen, die voor tweede soort zijn goedgekeurd en dus voor drogerijen bestemd zijn, worden herkeurd, indien mocht blijken, dat zij niet houdbaar zijn, zoodat deze dan direct naar de aardappelmeelfabrieken vervoerd kunnen worden. Indien deze regeling goed wordt toegepast —en het overleg, dat de minister met de verschillende personen en organisaties, die bij deze verdeeling betrokken zijn, heeft hem de overtuiging gegeven, dat zulks thans inderdaad het geval is dan behoeft er geen vrees te bestaan dat de aardappelen tot rotting zullen overgaan.

Ad 2. Door den minister en zijn ambtsvoorganger is een ruim gebruik gemaakt van de diensten dor coöperatieve aardappelmeelfabrieken voor het drogen. Zooals reeds vroeger werd medegedeeld, sloot het gebruik maken van de diensten der firma Vlessing & Co. geenszins uit, dat ook bestaande fabrieken voor aardappeldrogerijen zouden worden ingericht. Zulks moge ten overvloede blijken uit da volgende cijfers. De capaciteit der particuliere aardappelmeel-fabrieken, met welke voor droging gecontracteerd is, bedraagt 37% van het geheele, voor dit doel ingerichte droog-vermogen. De capaciteit der coöperatieve fabrieken 26%, de capaciteit der fabrieken van de firma Vlessing en Co. 37%.

Ad 3. Bij het bovenvermelde bezoek heeft de minister nergens rottende aardappelen aangetroffen. Overal was de voorraad aardappelen uiterst gering, feitelijk zelfs op enkele plaatsen te klein in verband met de capaciteit der drogerijen.

Ad 4. Uit deze regeling vloeit voort, dat ook de coöperatieve aardappelmeelfabrieken in staat worden gesteld voor de vorstperiode aardappelen te verwerken, al volgt daaruit dat de hoeveelheid aan die fabrieken toegewezen aardappelen belangrijk minder is dan die, waarop die fabrieken berekend zijn.”

Al grasduinende in de enorme hoeveelheid informatie kwam ik het conform het oeroude Groninger gezegde van -de schele v……t de blinde- het volgende tegen. De werknemers in de eerste door de Minister van Landbouw bezochte fabriek (Zuidbroek) zaten keurig in het “pak” (zie foto’s). Direct na het bezoek werd dezelfde kleding per ijlbode naar de volgende fabriek gebracht. Het waarom laat zich raden.

In de Tweede Kamer bleef het steeds weer hard tegen hard gaan, voor- en tegenstanders vlogen elkaar bijna naar de keel. “De minister doet zooveel mogelijk alles buiten de kamer om, teneinde zelf van de kritiek af te komen. Dat mag niet, dat is onwettig.” Deze aantijgingen waren dusdanig dat zelfs de “versmade” landsadvocaat mr. J.H. Telders de minister moest assisteren.

Op 7 januari 1919 verscheen in de Handelingen van de Staten-Generaal het volgende bericht.

Uit dezelfde Handelingen der Staten Generaal 1918-1919 (7 jan .1919)

Vraag: Heeft de Rijksbouwmeester toezicht gehouden bij den bouw der fabieken, zoodat de Staat de waarborg heeft dat de fabrieken deugdelijk zijn opgetrokken? Antwoord: Op den bouw der fabrieken werd nauwkeurig toezicht uitgeoefend door bekwame ingenieurs. Van de diensten van den Rijksbouwmeester werd hierbij uit den aard der zaak geen gebruik gemaakt, evenmin als bij het toezicht op den ombouw der fabrieken, die volgens overeenkomst (model A) drogen.”

Een volgende ramp werd eveneens in januari 1919 bekend via het Nieuwsblad van het Noorden. “De aardappeldrogerij van Vlessing te Oude Pekela waar 500 werklieden in drie ploegen werken, wordt binnen twee weken stopgezet en de arbeiders ontslagen.”

Na deze onheilstijding was het in Coevorden raak. Er brak een werkstaking uit bij de aardappeldrogerij Erika, eveneens eigendom van de firma. De eis van de arbeiders was: “hetzelfde loon wat in Zuidbroek, Oude Pekela en Stadskanaal wordt verdiend, plus de acht uren dag (in deze fabriek werd 12 uur ononderbroken gewerkt) en “onder het werken moet men maar zorgen zijn eten naar binnen te werken.” De directie wilde van toegeven niet weten. Vlessing had voor Zuidbroek, Oude Pekela en Stadskanaal een contract gesloten met de socialistische land arbeidersbond. In Coevorden was niemand georganiseerd, daar “golden” andere regels. (Enkele dagen later was in Coevorden een afdeling met 61 leden).

Het Algemeen Handelsblad gaf een wat andere lezing. “De Vlessings fabrieken te Zuidbroek, Stadskanaal, Oude Pekela en Coevorden worden door gebrek aan brandstoffen stopgezet, waardoor 2000 arbeiders werkloos worden.”

Enige dagen later volgde een rectificatie.

De oorzaak ligt ditmaal niet aan het gebrek aan brandstoffen -de firma beschikt over voldoenden voorraad om het bedrijf aan den gang te houden- doch aan gebrek aan materieel. De Regering lijkt niet bij machte te zijn voldoende aardappelen ter verwerking aan de firma te verschaffen.”

Het doek was definitief gevallen.

Los daarvan was er bijzonder veel strijd omtrent het produceren van het aardappelmeel, wie produceert het meest de aardappelmeelfabrieken of de fabrieken van Vlessing? Hoe de vork in de steel zat werd in januari 1919, na het publiceren van de volgende opgave, duidelijk. Vlessing tot 11 januari 1919: 4173,6 wagons aardappelen gedroogd, de overige fabrieken, 31 in totaal, samen 3800 wagons!

Eerste Kamer. 3 April 1919.

Uit het in de Memorie van Antwoord aan deze Kamer voorkomende antwoord van den heer Minister op opmerkingen, die in ons Voorloopig Verslag omtrent de aardappeldrogerijen zijn gemaakt, trek ik de conclusie, dat voor het ten volle handhaven van het huidige broodrantsoen de tegenwoordige graanpolitiek niet voldoende zekerheid biedt. Om enige zekerheid te verschaffen, zal het vooralsnog noodzakelijk blijven aardappelpoeder in het brood te mengen en zullen aardappelen gedroogd moeten blijven worden. Blijft die voorziening stoppen, dan zijn de gevolgen daarvan niet te overzien. Ik deel dan ook het gevoelen van den heer Minister dat er alles op gezet moet worden om het huidige broodrantsoen te handhaven en daarvoor zoo noodig gebruik te maken van het mengen van aardappelpoeder in het brood. Daarom mag er mijns inziens niet de geringste kans bestaan, dat aan de zijde van de fabrikanten het drogen van aardappelen kan gaan stoppen of dat daarmede te eeniger tijd niet meer wordt voortgegaan.

Nu hebben een paar berichten in de dagbladen mijn aandacht getrokken. Het eerste bericht luidt:

Nog maar nauwelijks is op de fabrieken van de firma Vlessing met het drogen van aardappelen weer een aanvang gemaakt, of de zaak staat al weer stil. Men zegt, dat een conflict tusschen de firma en de regeering daarvan de oorzaak is. Bij de fabriek te Oude Pekela liggen 25 schepen met aardappelen en bij die te Stadskanaal wel 75. De schippers krijgen f.10,00 liggeld per dag en het tweede bericht is van dezen inhoud: Conflict in het drogerijbedrijf. Volgens het Handelsblad is er een ernstig conflict uitgebroken tusschen den Minister van Landbouw en de firma Vlessing en Co., die de exploitatie der regeerings drogerijen drijft. Dit heeft ten gevolge, dat ondanks een overvloed aardappelen niet meer wordt gedroogd.”

Het geld was besteed, maar de problemen waren bepaald niet weg. Het Volk, juni 1919. Te Zuidbroek is het gehele personeel der firma Vlessing & Co. ontslagen. Het rijk heeft alle gebouwen, machinerieën etc. van deze aardappeldrogerij overgenomen.

In Juli 1919 vond een grote verkoop plaats van 1600 m2 machinaal plankhout, ribhout, deuren, schroten, asfalt, regellat, partijen steen en glas “alles zo goed als nieuw.” In december 1919 een belangrijke veiling van machinerieën wegens opheffing van de aardappeldrogerij te Zuidbroek gehouden. Getracht werd “Den completen inventaris” publiek te verkopen.

Op 8 maart 1920, In juli 1920 berichtte het dagblad De Tijd het volgende ”In ‘t geheel is nu 8.9 miljoen aan de firma Vlessing betaald voor schadevergoedingen, benevens 9 ton als vergoeding voor winstderving. ‘t Zijn enorme bedragen, maar de Minister wees er nog eens op, dat zonder de aardappeldrogerijen in den distributietijd ‘t broodrantsoen niet zou zijn te handhaven geweest.” “In antwoord op de interpellatie-van Beresteijn betreffende de liquidatie der aardappeldrogerijen, voerde de Minister een aantal vijfers aan, om te tonen, dat de firma Vlessing slechts een winst van 2 ton heeft gemaakt wat Z.Exc. niet te veel achtte en inderdaad ook niet te veel lijkt.”

In september 1920 werd weer een poging ondernomen om van het machinepark af te komen.

Een verlaten fabriek is natuurlijk zeer interessant, dus waren er voorzieningen getroffen om het geheel te bewaken. Op 16 maart 1921 verzoekt de burgemeester aan den heer Directeur der Registratie en Domeinen te Leeuwarden om de nachtwaker uit te rusten met een revolver met patronen! Overdag zal de Rijks- en de Gemeentepolitie een oog in het zeil houden. Op 22 april 1921 volgt een verzoek van Burgemeester om in de nijpende woningnood te voorzien door gebruik te maken van de Vlessingfabriek ter plaatse.

In juli 1922 berichtte het dagblad Voorwaarts: “De voormalige aardappeldrogerij voorheen Vlessing en Co te Zuidbroek met alle gebouwen, terreinen bouw- en weiland en toegangsweg, te zamen groot 5.22.04 H.A., is gekocht door den heer J. Imelman te Groningen, voor f.23.125,00, terwijl de stichtingskosten bedroegen…..een half millioen gulden.”

Daarna begon voor Imelman een jarenlange zoektocht naar kopers voor de opstallen en terreinen. Diverse opstallen werden gesloopt en als afbraak verkocht. De definitieve afbraak vond uiteindelijk in 1942 plaats.

Ook landbouwer Pieter de Boer was nog niet van de problemen af. Ondanks de verkoop en overname door de Domeinen, beschouwde de gemeente Zuidbroek hem nog in 1924 als onderhoudsplichtige van de Vlessingweg. Pieter de Boer ging bij Gedeputeerde Staten in Beroep en zag -tot zijn voldoening- dat de rekening werd doorgeschoven naar de Domeinen.

Slotwoord.

Er komt een duidelijke winnaar naar voren, Salomon Vlessing. Naar hem ging het vele geld. Vriendjespolitiek?

Een vraag blijft kwellen, was het nu Vlessing of Flessing? De Pekelders het door, zij schreven de naam Vlessing vanaf het begin als Flessing.

Grote verliezers waren -zoals zo vaak- de duizenden arbeiders in Groningen en Drenthe. Wat begon met grote vreugde (onverwachte werkgelegenheid) eindigde met groot verdriet (werkloos).

En de politiek?

De paniekreacties bezorgden de Staat der Nederlanden extreme verliezen. Bevreemdend is dat in het Centraal Archief Vennootschappen, bij inventarisnummer 22479 “Vlessing’s Preserven fabrieken” het volgende staat vermeld: “Openbaarheid beperkt tot 1 januari 2021.” Wat bleef er onder de pet ? (Trouwens ook in het archief van de gemeente Menterwolde werd bijna niets aangetroffen.)

Salomon Vlessing zelf ging door, patenteerde op 20 juni 1919 (United Kingdom Intellectual Property Office (IPO) “zijn” droogkasten en ging met het regeringsgeld de “boer” op. Uit de verder gevonden gegevens kwamen zaken/firma’s naar voren die de moeite van het bestuderen meer dan waard zijn en die zeker te denken geven. Zo was hij onder meer oprichter en Inhaber van de Erts- en Metaal importfirma Vlessing & Co. te Den Haag.

Dit voor bijna iedereen -dus ook voor mij- onbekende terrein ligt echter ver buiten de “opdracht” die ik mij zelf had gesteld, onderzoek naar de herkomst van de naam Vlessing in Zuidbroek. Over al het andere valt meer dan een boek te schrijven, voor een onderzoeksjournalist bijzonder dankbaar materiaal.

Op 11 februari 1944 viel voor Salomon Vlessing definitief het doek. In het Joods Biografisch Woordenboek staat bij de naam Salomon Vlessing vermeld: Overleden te Auschwitz, Polen, 11 februari 1944.

De Vlessingweg is weer terug uit de vergetelheid.

Bronnen:

Internet;

Diverse dagbladen (Algemeen Handelsblad, Het Volk, De Tijd, Voorwaarts, Nieuwsblad van het Noorden);

Ontwikkeling en beteekenis der Landbouwindustrie in Groningen, proefschrift van Geert Minderhoud, 1925;

Gemeentearchief Menterwolde;

Groninger Archieven;

Boerderijenboek Noord- en Zuidbroek;

Joods Biografisch Woordenboek;

Eigen archief en foto-collectie.

Beilen, 1 december 2012

Anton Koekkoek